Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2490

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701231/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 december 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een melkrundveehouderij en een mestvergistingsinstallatie gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 11 januari 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200701231/1. Datum uitspraak: 29 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Leek, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 20 december 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een melkrundveehouderij en een mestvergistingsinstallatie gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 11 januari 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2007, beroep ingesteld. Bij brief van 26 april 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2007, waar appellanten in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door C.J. Robot en E.D. Reijnen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar als partij gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. 2.2.    [Appellant a] heeft bij brief van 17 november 2006 zienswijzen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Dit is buiten de daarvoor gestelde termijn. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan dit hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. Gelet hierop is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het door [appellant a] is ingediend. 2.3.    [Appellante b] heeft geen schriftelijke zienswijzen naar voren gebracht. Zij voert echter aan dat zij tijdens een gesprek op 17 oktober 2006 met E.D. Reijnen, ambtenaar van de gemeente, mondelinge zienswijzen naar voren heeft gebracht. 2.4.    Volgens verweerder zijn er geen mondelinge zienswijzen naar voren gebracht en was voornoemd gesprek informatief van aard. Hij stelt in dit verband dat het bij de gemeente Leek in aangelegenheden als de onderhavige vaste praktijk is dat van naar voren gebrachte mondelinge zienswijzen een verslag, als bedoeld in artikel 3:17 van de Awb, wordt opgesteld. Mede uit de omstandigheid dat naar aanleiding van het gesprek geen verslag is opgesteld, volgt volgens verweerder dat het gesprek van 17 oktober 2006 niet kan worden aangemerkt als het naar voren brengen van mondelinge zienswijzen. 2.5.    Op 18 oktober 2006 heeft E.D. Reijnen naar aanleiding van het gesprek van 17 oktober met [appellante b] een intern memo opgesteld, waarin expliciet wordt vermeld dat het gesprek met [appellante b] niet als het indienen van mondelinge zienswijzen moet worden aangemerkt.    Eveneens op 18 oktober 2006 heeft verweerder naar aanleiding van het gesprek een brief aan [appellante b] verstuurd. Daarin wordt ingegaan op hetgeen tijdens het gesprek is besproken met betrekking tot de afstanden tussen de inrichting en de woningen van derden. In deze brief heeft verweerder niet aangegeven dat hij het gesprek van 17 oktober 2006 met [appellante b] niet als het indienen van mondelinge zienswijzen heeft aangemerkt.    De Afdeling is van oordeel dat dientengevolge, mede in aanmerking genomen hetgeen blijkens de brief van 18 oktober 2006 in het gesprek ten gemeentehuize omtrent het ontwerp-besluit met appellante door haar aan de orde is gesteld, appellante uit deze brief niet hoefde te begrijpen dat het gesprek van 17 oktober 2006 door verweerder niet als het indienen van mondelinge zienswijzen werd aangemerkt. Dat geen verslag als bedoeld in artikel 3:17 van de Awb is opgesteld, maakt dit niet anders. Nu [appellante b] er in redelijkheid van uit heeft mogen gaan dat zij ten aan zien van het ontwerp-besluit mondelinge zienswijzen naar voren heeft gebracht, had verweerder hetgeen [appellante b] tijdens het gesprek van 17 oktober 2006 naar voren heeft gebracht, moeten meenemen in de beoordeling van de aanvraag om vergunning. Nu verweerder dit heeft miskend, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd. 2.6.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend door [appellant a]; II.    verklaart het beroep voor het overige gegrond; III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leek van 20 december 2006, kenmerk 06-18; IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leek tot vergoeding van bij [appellante b] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 75,18 (zegge: vijfenzeventig euro en achttien cent); het dient door de gemeente Leek aan [appellante b] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V.    gelast dat de gemeente Leek aan [appellante b] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Beurmanjer-de Lange, ambtenaar van Staat. w.g. Boll    w.g. Beurmanjer-de Lange Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007 241-492.